Duurzame landbouw voor 2015?
Nieuwe communicatie voor Duurzame Landbouw en Veeteelt integrale benadering is vereist: Nederland is klein, de cirkel groot. Kan vóór 2015 een duurzame veehouderij werkelijkheid zijn in uw gemeente?
Mevrouw Verburg schreef in haar brief aan de kamer op 16 januari 2008 dat vóór 2015 de hele Nederlandse veehouderij duurzaam moet zijn. Daarbij gaf zij niet aan wat zij onder duurzaamheid verstaat. Toch is dat belangrijk te weten, met name ook in uw gemeente.
Intensieve veehouderij is afhankelijk van aanvoer van voer en afvoer van mest. Het vervoeren van veevoer en mest kost veel energie. De CO2 rechten die daarbij horen werken vleesprijsverhogend. De wijze van produceren van veevoer elders op aarde is moeilijk te certificeren en te controleren. Om deze technische problemen op te lossen zijn internationale afspraken en controleapparaten nodig, die eveneens prijsopdrijvend werken. Het kwaad zit hem in deze verborgen prijsverhoging, die gevoeld wordt via de blauwe belastingenveloppe.
Toen vijftien jaar geleden het inzicht ontstond dat zandgronden te gevoelig zijn voor verzuring en op zand geen grootschalige bio-industrie mogelijk is, besefte de politiek niet dat niet alleen mest en verzuring een probleem zijn.
Een nog groter probleem is de economische haalbaarheid. Door de moordende concurrentie is de veehouder gedwongen voor de laagste kostprijs te produceren. Er moeten daarom steeds meer dieren worden gefokt om eenzelfde winst te kunnen halen. Voldoen aan het meest milieuvriendelijke alternatief is te duur.
Het CDA, de grootste partij voor boeren, is van mening dat het bij dit soort bedrijven van 6000 varkens of meer, om “familiebedrijven” gaat. Maar bij het houden van meer dan 2500 varkens is het nodig extra werkkracht in te huren. Hierdoor ontstaat een ander economisch plaatje. Voor gemeentes is het niet aantrekkelijk om veel extra vervoersbewegingen in hun gemeenten toe te staan. Geld voor het verbreden van wegen kan beter worden besteed aan de aanleg van fiets- en wandelpaden. Hierdoor ontstaat een wèl duurzame economische drager en een steviger fundament voor grotere betrokkenheid bij het boerenland. De burger, die zich op ontspannen wijze door het landelijk gebied beweegt, is bovendien gezonder en een dorpsbevolking die geen hinder heeft van fijnstof en stank, uitgestoten door de stallen, is minder vaak bij de dokter.
De sleutel ligt bij de banken. Zij zouden als maatschappelijk verantwoorde ondernemers, criteria moeten vaststellen waaraan de investeringplannen dienen te voldoen. Wanneer de banken in gebreke blijven, is politiek ingrijpen nodig. Europa helpt daarbij een handje. In haar IPPC norm (Integrated pollution and prevention control) wordt gezegd dat werken in een stal van 2200 varkens of meer een industriële activiteit is. Een boer met 2200 varkens kan het voer betrekken van eigen land of direct in de buurt kopen.
Een gemeente moet zich afvragen of ethisch gezien een varkensindustrie past binnen de gemeente en het kader van de biologische integriteit van de dieren. Een redelijke beschaving zou toch niet ten koste van veevoerproducerende gemeenschappen in Brazilië of waar dan ook haar eigen menselijkheid willen verloochenen?
Een breed “Platform Voeding en Gezondheid” moet uitkomst bieden. Hierin zitten banken, vertegenwoordigers van alle bestuurlagen en o.a. het onafhankelijk keurmerk voor duurzaamheid. Omdat het EKO-keurmerk in handen is van multinationals en SKAL (Stichting keurmerk alternatieve landbouw) is opgeheven roep ik de gemeente op actief te werven om een stevige communicatie te realiseren met consumenten, winkelbedrijven producenten en wetenschappelijke instellingen.