Slag om de ruimte: Het alternatief voor de Nota Ruimte
Uit de oude doos, maar nu Oh zo waardevol. De Coalitie voor Duurzame Ontwikkeling werkte samen met Hogeschool Larenstein onder leiding van Lubbert Hakvoort
Vijfde nota ruimtelijke ordening
Slag om de ruimte: Het alternatief voor de Nota Ruimte
Op de vooravond van de behandeling van de Nota Ruimte in de Tweede Kamer lanceerde Hogeschool Larenstein op vrijdag 25 juni een alternatief voor de Nota Ruimte. In het alternatief ontvouwde de Hogeschool, tijdens het slotdebat over de ‘Slag om de ruimte’, haar ideeën voor een duurzame inrichting van de groene ruimte, om daarmee een historische fout op het gebied van de Ruimtelijke Ordening te voorkomen. Het debat maakte onderdeel uit van een reeks van activiteiten en symposia in het kader van het 100 jaar bosbouw- en cultuurtechnisch onderwijs bij IPC Groene Ruimte, MBCS Helicon en Hogeschool Larenstein.
Nederland kent een hoge mate van verstedelijking en is dichtbevolkt. Mede door de bouw van extra woningen, nieuwe wegen, nieuwe natuur en recreatievoorzieningen is de schaarse ruimte de afgelopen jaren steeds intensiever gebruikt. De trend is dat het bebouwd oppervlak in Nederland de komende jaren steeds verder zal toenemen als gevolg van bevolkingsgroei, woningbouw en werkgelegenheid. Deze ontwikkelingen vormen voor de overheid aanleiding om een visie uit te brengen over de toekomstige inrichting van Nederland; de Nota Ruimte.
In de onlangs gepresenteerde nota Ruimte is de liberale politiek van het huidige kabinet duidelijk doorvertaald; minder keurslijf door de Rijksoverheid en meer ruimte voor economie. De overheid kiest voor het versterken van de economische waarden door van Nederland een sterk concurrerende en dynamische economie te maken. Daarbij geldt het principe: bouwen mag, zolang er geen zwaarwegende belangen mee worden geschaad. Het uitgangspunt dat de regie ligt bij de centrale overheid en dat in een landelijk gebied alleen mag worden gebouwd tenzij voldaan is aan voorwaarden, wordt daarmee verlaten. Op deze manier moet er volgens de overheid de komende jaren meer ruimte worden gecreëerd voor woningbouw, werkgelegenheid, recreatie en infrastructuur.
Duurzame ontwikkeling van de ruimte
In het slotdebat over de alternatieve nota Ruimte stond de vraag centraal hoe je, met een planhorizon van zo’n 40 jaar, kunt komen tot een duurzame ontwikkeling1 van de ruimte van Nederland. Hogeschool Larenstein vindt de gekozen benadering van de overheid te eenzijdig en is van mening dat de economische benadering van de ruimtelijke inrichting van Nederland risico's oplevert voor de gevoelige ecologische systemen. Deze ecologische systemen reageren immers traag maar wel onherroepelijk op nieuwe ontwikkelingen. Ondoordachte aantasting van deze systemen leidt tot blijvende schade.
Als een landschap op korte termijn wordt opgeofferd voor een economische of woonfuncties dan betekent dit tevens een verdere verrommeling en aantasting van cultuurhistorische waardevolle landschappelijke structuren die kenmerkend zijn voor Nederland. Toekomstige generaties worden daardoor in hun beleving en waardering van het landschap opgezadeld met de economische korte termijnvisie van vandaag. Om te voorkomen dat dit gebeurt redeneert Hogeschool Larenstein vanuit de kwaliteit van het bestaande landschap zelf. Achterliggende gedachte is dat de inrichting van de groene ruimte niet volgend is aan een te realiseren (woningbouw) programma, maar dat de structuurkenmerken van het landschap bepalen welk programma erop kan worden gerealiseerd. Dat betekent zeker niet dat er niets meer in het landelijk gebied kan, maar dat er een veel betere afweging dan tot nu toe plaatsvindt. Op deze manier kan een landschap duurzaam worden ingericht. De uitgangspunten die Larenstein kiest bij de vertaling van duurzaamheid naar een ruimtelijke inrichting zijn:
Landschap en landschappelijke kwaliteit vormen het vertrekpunt voor een duurzame inrichting van gebieden; sturing vindt niet plaats vanuit regels en wetgeving, maar vanuit kwaliteit.
Kansen voor economische groei en de verbetering van het welzijn van mensen ontstaat door in te spelen op de mogelijkheden van een landschap en haar gebruikers.
Zuinig omgaan met schaarse ruimte om te voorkomen dat toekomstige generaties daardoor worden gedupeerd; ruimtelijke ontwikkeling van de ruimte moet houdbaar zijn over een periode van tenminste drie generaties.
Ruimtelijke ontwikkeling moet houdbaar zijn op mondiaal niveau.
Knelpunten in ruimtelijke ontwikkeling moeten worden aangepakt bij de bron.
Investeringen in landschappelijke kwaliteit kunnen overigens ook leiden tot een belangrijke impuls van de economie en dragen bij aan de verbetering van het welzijn van mensen. Een hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven ontstaat immers juist door te investeringen in omvangrijke landschapsbouw in verstedelijkte gebieden.
Bouwstenen voor duurzame planvorming
Om tot landschappelijke kwaliteit te komen hanteert Hogeschool Larenstein een aantal bouwstenen voor duurzame planvorming. De analyse van landschappelijke kwaliteiten vindt plaats op basis van de lagenbenadering2. In de lagenbenadering staat de conditionerende werking van de onderliggende laag van ruimtelijke structuur voor de daarop liggende laag centraal. De wensen en kwaliteiten van de gebruiker van het landschap worden in beeld gebracht door middel van de gebiedsgerichte benadering waarin instrumenten als interactieve planvorming en krachtenveldanalyses een belangrijke bijdrage leveren. De vertaling van landschappelijke en gebiedsgerichte kwaliteitengegevens naar een inrichting van een landschap vindt plaats op basis van de principes van meervoudig ruimtegebruik, water als mede ordenend principe en behoud door ontwikkeling.
Als de benadering van Larenstein wordt afgezet tegen de benaderingswijze van de Nota Ruimte van de overheid, dan heeft dat aanzienlijke consequenties voor de toekomstige inrichting van Nederland. Een paar voorbeelden: Uit oogpunt van duurzaamheid moet het accent van de ruimtelijke ordening veel meer verschuiven naar landschap en mens. Een verdere uitbreiding van Schiphol, waardoor de balans nog meer doorslaat naar economie en ten koste gaat van landschap en mens, dient daarom te worden voorkomen. De verdere aanleg van de Betuwelijn die economisch niet rendabel is, een aantasting oplevert van het landschap en geen positieve milieueffecten kent, maar slechts dient om onze ‘concurrentiepositie’ te versterken, levert geen meerwaarde op en kan daarom beter worden gestopt. Om ruimtelijke ontwikkelingen op mondiaal niveau houdbaar te maken, is samenwerking met omliggende landen meer op zijn plaats dan concurrentie.
Als de lagenbenadering consequent wordt toegepast, dan kan de conclusie niet anders zijn dat je geen grootschalige woningbouw in laag Nederland moet realiseren. Bouwen in het Groene Hart ligt daarom niet voor de hand. Het veenweidelandschap tussen de grote steden is niet de plek waar woningbouw logisch is, aangezien de waterhuishouding al weinig buffervermogen heeft, de bodem zeer zettingsgevoelig is en dus veel ophogingen noodzakelijk maakt. Woningbouw in de Randstad is wederom ingegeven door een behoefte de economische motor van Nederland op korte termijn te versterken. Ontwikkeling van stedelijke gebieden in Brabant en Gelderland ligt, uit oogpunt van de lagenbenadering, meer voor de hand. Een keuze voor juist die provincies is mede ingegeven door de verschuiving van het economisch zwaartepunt binnen een uitbreidend Europa, waardoor de Randstad wat perifeer komt te liggen.
Duurzaamheidstoets
In het verleden zijn historische fouten gemaakt als het gaat om het serieus nemen van waardevolle landschappelijke en ecologische structuren. Omdat het heden het verleden is van de toekomst is het noodzakelijk om juist nu bewuste keuzes te maken als het gaat om de ruimtelijke inrichting van Nederland. Om te voorkomen dat er nieuwe historische fouten worden gemaakt is het van belang om de ambities en uitgangspunten voor een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland opnieuw te formuleren en vast te leggen in de ruimtelijke plannen van de rijks, provinciale en gemeentelijke overheid. In planvormingsprocessen kunnen deze ambities en uitgangspunten worden bewaakt via een duurzaamheidstoets. Deze toets is een combinatie van bestaande toetsvormen als een watertoets, milieueffectrapportage, cultuurhistorische waardering, aangevuld met een nog te ontwikkelen leefbaarheids- en identiteitstoets, landschapstoets en economietoets. De toets levert een antwoord op de vraag of de plannen van de overheid wel een ‘echt’ duurzaam karakter hebben. Als dit niet geval is, kan het plan ook niet worden uitgevoerd.
Tot slot
In het debat op 25 juni 2004 is niet het ultieme antwoord gegeven op de vraag hoe Nederland er over 40 jaar moet uitzien. Wel is er door de verschillende deskundigen ingegaan op de vraag hoe hun ideale landschap er over 40 jaar kan uitzien. Over de toekomstige invulling van het landschap verschillen de meningen, echter de waardering van ons karaktervolle, cultuurrijke Nederlandse landschap werd door iedereen in de zaal en op het podium onderkent. Conflicten en meningsverschillen kunnen leiden tot nieuwe kennis die keihard nodig is om te komen tot een optimaal en duurzaam ingericht Nederland in 2040, dat is waar Larenstein naar toe wil.
Lubbert Hakvoort
1 Van duurzame ontwikkeling is sprake als recht wordt gedaan aan en er gelijkwaardigheid bestaat tussen economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte. Concreet betekent dit dat de behoeften van de huidige generaties worden bevredigd, zonder de mogelijkheid weg te nemen dat toekomstige generaties hun behoeften kunnen bevredigen.
2 De volgende lagen zijn te onderscheiden:
Abiotische laag: de niet levende natuur waaronder water, bodem, reliëf, en klimaat worden verstaan
Biotische laag: de levende natuur waaronder de flora en fauna worden verstaan
Netwerklaag: deze laag is samengesteld uit het geheel van wegen, spoorwegen, waterwegen, havens, luchthavens en overstappunten. Ook onzichtbare routes en verbindingen horen tot deze laag, zoals vliegroutes, buis- en pijpleidingen digitale netwerken.
Antropogene of occupatielaag: het patroon dat ontstaat door de manier waarop mensen het landschap gebruiken. Het gaat dus om het gebruik van de abiotische, biotische en netwerklaag.